Een religieuze ervaring bestaat uit twee aspecten:
1. een besef van ongemak door tegenslag of lijden;
2. de bevrijding daarvan door contact met een hogere macht.
Ongemak kan ontstaan door gevoelens van schuld of eenzaamheid of door
het gevoel niet te deugen. Schuldgevoel vanwege zaken die niet af zijn, vervreemding van de kinderen enzovoort.
Een gevoel van zinloosheid kan groeien wanneer je afhankelijk wordt en steeds minder zelf aan je leven vorm kunt geven. Je ervaart dat het
leven steeds meer aan je controle ontglipt. Het besef daarvan, is het begin van transcendentie, van overgang naar de tweede bevrijdende fase.
Je doet een innerlijk stapje terug om te kijken naar je situatie. En deze waarheid maakt je vrij.
Sommige mensen beginnen pas in de nabijheid van hun dood echt te leven. Wie onder ogen ziet dat het leven eindig is, haalt meer uit het hier en nu. Besef van onze eindigheid haalt de grijze routine, de vanzelfsprekendheid uit het bestaan.
De tweede fase;
bevrijding.
Er verandert werkelijk iets; je voelt je getroost, krijgt nieuwe levensmoed en gaat in het algemeen heel anders naar je eigen situatie kijken. Er komt vertrouwen dat, hoe moeilijk het leven soms ook is, alles ten diepste goed is. Je kunt het
ook zo zeggen: we zijn minder met ons zelf bezig. De fase van contact met God of een spirituele dimensie is de fase van overgave.
We geven ons over aan de zorgeloze beweging rond God, als een planeet om de zon,licht en duisternis horen er allemaal bij.
Ons leven krijgt voor het eerst(!) zijn volle waarde. We nemen nu onze juiste plaats in de schepping in - waar we tot ons recht komen, genieten en opbloeien, ook als we ouder worden. Niet door werken maar door geloof. Alleen van nature willen we werken: problemen
aanpakken en oplossen. Dat is prima en nodig.
De moeite van de ouderdom en de naderende dood zijn niet op te lossen. Het grootste lijden doen mensen zichzelf aan als ze op de een of andere manier greep willen houden op dat proces.